Sommige pensioenfondsen nemen bij dezelfde risicobereidheid van de deelnemers meer risico dan andere fondsen. Andere fondsen juist minder. Dit inzicht kan voor besturen reden zijn het beleggingsbeleid aan te passen.
Dit is een van de conclusies uit een vergelijking van de risicohouding in combinatie met het beleggingsbeleid bij 35 fondsen. De vergelijking is het werk van Pensioen Intelligence Partners, een samenwerkingsverband van Motivaction, adviesbureau Corporate Pension Architects (CPA) en Zegwaart Consultancy. Het laatste marktkonderzoeksbureau van Peter Zegwaart heeft de afgelopen jaren de risicobereidheid gemeten bij tientallen fondsen waaronder PNO Media, PGB, PME, PMT, Philips en KLM.
‘Hoeveel risico moeten we nemen? Dat is de hamvraag die het bestuur in iedere beleidscyclus weer moet beantwoorden’, zegt Marien de Lint van CPA, dat onder meer werkgevers en fondsen adviseert over de toekomstbestendigheid van de pensioenregeling. ‘Dat is een ingewikkelde kwestie. Meer risico verhoogt de kant op indexatie, maar past misschien niet bij de risicohouding van de deelnemers. Minder risico betekent meer zekerheid, maar verkleint de kans op indexatie.’
‘Bestuurders kunnen de risicohouding van hun deelnemers laten meten’, zegt Peter Zegwaart. ‘Maar ze kunnen die niet vergelijken met de risicohouding bij andere fondsen. Ze kunnen evenmin zien of hun beleggingsbeleid al dan niet risicovoller is dan bij een fonds met een vergelijkbare risicohouding van de deelnemers.’ Fondsen vertalen de risicohouding die Zegwaart of een ander bureau meet, zelf naar passend beleggingsbeleid.
Enquêtes Peter Zegwaart
Pensioen Intelligence Partners zorgt voor wat licht in de duisternis met een onderlinge vergelijking van 35 fondsen. Om die vergelijking te kunnen maken, moest eerst een bruikbare maat voor risicohouding worden gevonden. ‘Om de risicobereidheid te kunnen vergelijken, hebben we vragen gebundeld over onder andere zicht op het beleggingsrisico, het oordeel over beleggen in aandelen en de voorkeur voor een gegarandeerd pensioen van 50% ten opzichte van een hoger pensioen zonder garantie. Die correleren met risicobereidheid’, aldus Zegwaart. In totaal hebben zo’n 16.000 deelnemers van de betrokken fondsen meegedaan aan de enquêtes.
De bpf’en, opf’en en beroepsfondsen zijn op deze basis ingedeeld op risicobereidheid. ‘De verschillen zijn groot. De schaal loopt van 60 tot 140. Dat geeft al aan dat een gemiddeld fonds qua risicobereidheid eigenlijk niet bestaat. Het gemiddelde van 100 is een rekenkundig gemiddelde, waarachter grote onderlinge verschillen tussen de fondsen schuil gaan’, aldus Zegwaart.
Het eerste dat opvalt, is dat bpf’en links van het gemiddelde te vinden zijn. De deelnemers willen minder risico lopen dan gemiddeld. Opf’en staan juist vaak rechts van het gemiddelde. ‘Bij grote bpf’en ligt het opleidingsniveau lager’, aldus Zegwaart. ‘Doorgaans zijn deelnemers met lage lonen en een laag pensioen minder bereid om risico te nemen.’
Volgens de marktonderzoeker speelt ook mee dat deelnemers van opf’en vaak meer vertrouwen hebben in hun eigen fonds. Dat is bij bpf’en minder het geval.Financiële gezondheid
De verticale as toont de financiële gezondheid van het fonds. Te zien is hoever het fonds is verwijderd van het vereist eigen vermogen (vev). Voor veel fondsen ligt dat vev tussen een dekkingsgraad van 110% tot 125%. Dit percentage, dat een fonds moet zien te bereiken in het herstelplan, is afhankelijk van de samenstelling van de beleggingsportefeuille. Hoe meer aandelen en hoe lager de renteafdekking, hoe hoger het vereist eigen vermogen.
Door de gekozen systematiek is te zien hoe ver een fonds van het vev zit, maar niet hoe hoog de absolute vev per fonds is. Hierdoor zijn fondsen onderling vergelijkbaar.
Uit deze inventarisatie blijkt dat bij fondsen met hetzelfde tekort de risicobereidheid van de deelnemers sterk uiteen loopt. ‘Je ziet dat het fonds met deelnemers met de laagste risicobereidheid een tekort heeft van meer dan 20%-punten. Andere fondsen met een hogere risicobereidheid van de deelnemers zitten met eenzelfde tekort’, zegt De Lint. ‘Uitschieters doen er goed aan om meer rekening te houden met de wensen van de deelnemers bij het herijken van het beleggingsbeleid.’
‘Het fonds met de laagste risicobereidheid moet zich afvragen of de beleggingsmix wel passend is. Het fonds kan risico terugnemen door de renteafdekking te verhogen en het belang in zakelijke waarden te verlagen. De vev daalt dan, zodat het tekort afneemt’, aldus De Lint. Omgekeerd kunnen fondsen die een gering tekort hebben in combinatie met een relatief hoge risicobereidheid overwegen hun risico te zijner tijd op te schroeven.
Eyeopener
Volgens Zegwaart en De Lint hadden pensioenfondsen eerder dit inzicht niet. ‘Voor sommige besturen is dit echt een eyeopener’, zegt De Lint. ‘Als ze hun risicoprofiel willen verhogen of verlagen, kunnen ze dat nu beter verantwoorden. Voorheen konden ze hun eigen keuzes niet afzetten tegen die van andere fondsen.’
Veranderen van risicoprofiel zullen bestuurders moeten uitleggen aan hun deelnemers. ‘Een probleem is dat deelnemers risico’s overschatten’, zegt Zegwaart. ‘Ze denken dat beleggen in aandelen een groot deel van hun pensioen kan wegvagen. Aan de andere kant onderschatten deelnemers juist de kosten van zekerheid’.
Bestuurders moeten leren leven met de wijze waarop deelnemers denken over risico, meent Zegwaart. ‘Als bestuurder moet je verder kijken dan het verantwoordingsorgaan. Daar zitten mensen die meer kennis hebben en meer betrokken zijn bij het fonds. Het is van belang rekening te houden met de wijze waarop het gros van de deelnemers in de wedstrijd staat.’
De Lint en Zegwaart verwachten dat onderzoek naar risicobereidheid ook in de toekomst, als mogelijk wordt overgestapt op persoonlijke pensioenrekeningen, nodig blijft. ‘Ook bij persoonlijke pensioenrekeningen is er een orgaan dat beslissingen neemt voor een collectief. Dat is vergelijkbaar met de huidige pensioenfondsen waarbij het bestuur het risicoprofiel bepaalt voor het collectief.’
© 2016 Pensioen Pro. Alle rechten voorbehouden.